lezingenreeks Bouwstenen voor een nieuwe wooncultuur: Bouwstenen voor een habitologie

 
Met deze lezingenreeks zwengelen AR-TUR en KAMP C het publieke debat over duurzaam wonen in het heden en de toekomst aan. De volgende jaren krijgt Vlaanderen een golf van demografische veranderingen over zich. Dat vraagt naar een discussie over nieuwe woonomgevingen, over het dorp en de stad van de toekomst. Het fenomeen wonen wordt benaderd vanuit de concrete zorg voor de cultuur van het wonen en voor ruimtelijke kwaliteit in een razendsnel veranderende maatschappelijke context.

Sylvain De Bleeckere – over de behoefte aan nieuwe woonvormen en -concepten


In 2015 verscheen “Wonen. Bouwstenen voor een habitologie” van Sylvain De Bleeckere en Danny Windmolders, over de behoefte aan nieuwe woonvormen en -concepten binnen de Vlaamse samenleving. Met hun vernieuwende benadering (habitologie) van het wonen besteden ze onder meer aandacht aan het fenomeen wonen zelf, de rol van de architectuur, de woonactoren die actief zijn binnen het veld, de behoefte aan experiment en het onderzoekend ontwerpen. ‘Wonen’ is als thema geen eigendom van architecten, ambtenaren of immokantoren. Bezig zijn met wonen impliceert ook en vooral bezig zijn met de mens, individueel en collectief. Het wonen verandert ook voortdurend en is – net als de mens – als het ware altijd ‘onderweg’. Heel wat verschillende actoren, partijen en instanties zijn elk vanuit hun werkveld, los van elkaar, bezig met wonen. Het ontbreekt echter aan een forum waar ze elkaar kunnen ontmoeten en met elkaar communiceren, en dat uit zich ook in een leemte in de woordenschat. ‘Habitologie’ wil deze leemte invullen: het (mentale, maar in een latere fase mogelijk ook publieke) forum waar een dialoog over wonen kan plaatsvinden. 

Habitologie wil op een humane manier in een democratische samenleving (die per definitie ‘in wording’ is) het ‘wonen’ een plaats geven. Tegelijk is het een uitdaging voor de architectuur, die hier vaak beschouwd wordt als een volwaardig deel van de hogere cultuur, wat soms ten koste gaat van een democratisch bewustzijn. 

Sylvain De Bleeckere staat stil bij ‘het ongewone van de gewoonte die het wonen is’ en toont de noodzaak aan om in een toekomstige habitologie nooit de eerste stap over te slaan, namelijk die van een grondige reflectie over het wonen.  Het ‘wonen denken’ is immers noodzakelijk als tegengewicht voor de economische logica die de voorbije decennia de woonmarkt overheerst, en het is de verantwoordelijkheid van architecten om het architectuuranalfabetisme te counteren. Daarmee betreden we natuurlijk het terrein van de filosofie, maar ook zonder al te diep in te gaan op de fenomenologie van Heidegger en Bollnow kunnen we zien dat de ‘genius loci’ (de kenmerkende hoedanigheid of de inherente kwaliteiten van een plaats) terecht gekomen is in het typologiedenken. En dat is iets waar de immowereld gretig mee aan de haal is gegaan: het stijlpurisme, de architectuur van de ‘schoonheid’, de typologieën zoals fermettes, pastorijwoningen of moderne villaatjes die sleutel-op-de-deur-firma’s graag aanbieden, maken de afstand met de architect alleen maar groter, en daar is het fenomeen wonen het slachtoffer van.

Volgens Bollnow geeft wonen ons een positief basisgevoel, dat ons herinnert aan de geborgenheid van de moederschoot en daarmee de natuurlijke wijsheid van ons lichaam aanspreekt. Die moederschoot wordt in een zich moderniserende maatschappij een metafoor voor woonbaarheid, een ruimte waar je je thuis voelt, en heeft dus niet alleen betrekking op het huis als gebouw, maar ook als labo om de woonbaarheid van ‘het grote huis van de mens’, de wereld, te maken. En daar is architecturale verbeelding voor nodig. Hoe meer die aan banden wordt gelegd en de pas wordt afgesneden door economische logica, stijlcanons en renderingsarchitectuur, hoe minder de architect kan werken aan de creatie van een ‘thuiswereld’ en een humane wooncultuur. 

Els Claessens – over het bouwen van plekken die bemiddelen


Els Claessens en Tania Vandenbussche werken aan een veelheid aan projecten, verschillend qua programma en qua schaal. Zes thema’s illustreren hun visie op wonen en komen in verschillende combinaties terug in de projecten. ECTV hecht veel belang aan de juiste afstand tussen de intimiteit van het wonen en het publieke van de straat. Het wonen mag gemerkt worden van op straat, maar moet niet te kijk gezet worden.

Een smalle woning die bijna alle licht langs de voorgevel moet vangen, krijgt een sas met dubbele wand in glas, deels transparant, deel kathedraalglas. Het sas voorziet ruimte voor fietsen en berging maar laat ook een maximum aan lichtinval toe zonder de privacy te hypothekeren.
In een nieuwbouwproject met drie woningen voor AG VESPA wordt een aantal treden boven straatniveau gewoond. De fietsenberging die als buffer tussen straat en wonen ligt, blijft daardoor uit het zicht en belemmert niets van het zicht naar buiten toe. Contact met de buitenwereld uit zich ook in het voelbaar maken van het verloop van de dag. Door het spel met volumes en ramen op onverwachte plaatsen slagen ze erin om zelfs in het hart van de woning onverwacht licht binnen te halen. Ook dit zoeken naar meerdere oriëntaties en waar mogelijk een derde gevel creëren, is een aanpak die terugkeert in hun werk. 
Een Leuvense rijwoning op een sterk hellend terrein krijgt een getrapte tuin, licht en lucht in de middenkamer en extra zichtlijnen. Het put-gevoel wordt ingeruild voor een ruimere woonverdieping, bijzondere doorzichten en een streepje zon. ECTV lijkt wel een zesde zintuig te hebben voor dat soort van verborgen potenties, waarmee ze ongelukkige randvoorwaarden weten om te buigen naar een subtiele maar onmiskenbare meerwaarde.
Andere projecten krijgen een gelijkaardige behandeling. De aanleiding voor een verbouwing is vaak het gevoel van de bouwheer dat zijn of haar woning te klein is, maar voor ECTV is de oppervlakte uitbreiden dan niet noodzakelijk de juiste oplossing. Door in te zetten op juiste verhoudingen, voldoende licht, een goede circulatie en een optimaal gebruik van de beschikbare ruimtes is uitbreiding vaak niet nodig: kleiner is grootser. Bovendien wordt het contact met de tuin geoptimaliseerd, waardoor de achterkant voorop komt te staan. 
‘Gedeelde vreugde’ gaat in op de voordelen van het ‘samen maken’, hetzij verschillende opdrachtgevers met een gedeeld programma, hetzij een bouwheer die verschillende eenheden realiseert. Naast het project voor AG VESPA bewijzen ook een woongebouw in Molenbeek en een co-housingproject in Gentbrugge dat het geheel meer kan zijn dan de som der delen. Aaneengesloten buitenruimtes, discrete doorzichten en architecturale elementen zoals luifels geven elke individuele woning een extra, onverwachte kwaliteit. Veel van de projecten van ECTV leken met een handicap aan de start te verschijnen, maar hun doordachte aanpak maakt dat ze ook aan de slag kunnen met leftovers. In afwijkende randvoorwaarden of specifieke condities vinden ze onverwacht toch kansen.