lezingenreeks Bouwstenen voor een nieuwe wooncultuur: Afsluitend debat


Sprekers: Sylvain De Bleeckere, Prof. Em. Universiteit Hasselt - Tania Vandenbussche, ECTV - Robin Engels, Origin Architecture & Engineering - Roel Simons, BouwhulpGroep - Goedele Desmet, BOB361 - Anne Malliet, Projectverantwoordelijke Vlaams Bouwmeester - Pieter Walraet, KPW architecten - Halewijn Lievens, NU architectuuratelier
Moderator: Tim Vekemans, RE-ST architecte
n

In zes lezingen onderzochten AR-TUR en KAMP C verschillende benaderingen van duurzaam wonen in het heden en de toekomst. Moderator Tim Vekemans ging samen met een aantal gastsprekers dieper in op de nieuwe woonomgevingen die voortvloeien uit demografische veranderingen, de cultuur van het wonen en de ruimtelijke kwaliteit in een snel veranderende maatschappelijke context.

1. Tania Vandenbussche, Halewijn Lievens, Goedele Desmet, Pieter Walraet


In de eerste lezing van de reeks pleitte Sylvain De Bleeckere voor een grondige reflectie over het wonen en voor een forum waar een dialoog over wonen kan plaatsvinden. Dat impliceert een toereikende woordenschat, die fenomenen kan benoemen en bevragen, een oefening die ook Tania Vandenbussche en Els Claessens maken in hun architectuurpraktijk. Meer dan een ‘woonalfabet’ of ‘bouwalfabet’, dat hen te beperkend klinkt, is voor hen de benoeming van thema’s in hun werk een levend iets. Door rond ‘wonen’ te werken en de randvoorwaarden te verkennen komen thema’s naar voor, en die groeien telkens bij nieuwe opdrachten.
Ook voor Halewijn Lievens van NU architectuuratelier groeit inzicht al doende, door bezig te zijn met opdrachten en de randvoorwaarden van compact wonen. Een project ontstaat vanuit de activiteit die op een plek kan plaatsvinden. De veelheid en diversiteit van mogelijke activiteiten is voor hen een typisch stedelijk gegeven, met allerlei functies in de nabijheid. De densiteit van een stad verlangt kwaliteitsvol vormgegeven relaties tussen binnen en buiten, tussen een gebouw en zijn omgeving. 
In die relatie zit potentieel voor ‘gedeeld wonen’, plekken om verhalen, ruimte en vreugde te delen, een gegeven dat hoort bij architectuur. Het zijn die witruimtes, vaak eerder onbestemd maaiveld, die tot ‘collectiviteitswinst’ kunnen leiden maar ook een zekere fragiliteit in zich dragen, eigenschappen die volgens Pieter Walraert noch romantisch, noch negatief hoeven benaderd te worden. Laat het een opdracht zijn voor de ontwerper om die ruimtes zo te bedenken dat ze een draagvlak voor ontmoeting kunnen zijn maar ook tegen oneigenlijk gebruik kunnen. Goedele Desmet pleit vurig voor een herverdeling van de schoonheid, om respect te genereren voor de openbare ruimte. Voor haar heeft iedereen recht op een gelaagde, veelzijdige plek die samenhorigheid bevordert, in plaats van de steriliteit die het resultaat is van al te voorzichtige, ‘hufterproof’ ontwerpkeuzes.
Kan schoonheid er ook voor zorgen dat die plekken de tijd doorstaan en de nodige zorg blijven krijgen? Is ‘duurzaam’ ook echt ‘dierbaar’? Halewijn Lievens probeert in projecten klanten uit te dagen om de potenties van een plek te ontdekken, en merkt dat er soms wat tijd nodig is om tot een zeker bewustzijn te komen. Pas als de plek toegeëigend is en persoonlijkheid krijgt, krijgt ze ook haar kwaliteit en betekenis. Hoe rijker dus de grens, hoe rijker ook het samenleven wordt volgens Goedele Desmet: een plek die kan opgeladen worden met diverse betekenissen en gebeurtenissen, heeft meer waarde voor meer mensen. Dat uitgangspunt veronderstelt een zeker vertrouwen en optimisme, een fragiel gegeven in een context van onbekende buren en vreemde passanten.
Hoewel de Vlaming vaak erg zorgzaam omspringt met zijn kavel, is dat minder evident bij grotere, gedeelde projecten, waar de betrokkenheid met het gebouwde en de verbondenheid met de bewoners kleiner is. Toch zien de ontwerpers potenties in bepaalde projecten waar een zorgaspect in verweven zit, zoals huisvesting voor ouderen, begeleid wonen of zorgwonen. Het zijn projecten die ons voorzichtig laten wennen aan het idee van gemeenschappelijkheid, met bewoners die openstaan voor de praktische voordelen van de gedeelde ruimte, de gerieflijkheid en de sociale contacten. 
Projecten met collectieve ambities, voor een groep of voor onbekende bewoners, vragen een bijzondere manier van ontwerpen, waarbij de gemeenschappelijke factor als ‘extra bouwheer of bewoner’ kan beschouwd worden, die met een eigen programma van eisen aanschuift aan tafel. Ook voor bewoners of bouwheren is het immers schipperen tussen hun collectieve ambities en hun persoonlijke voorkeuren en belangen, en het is aan de architect om hier een evenwicht in te vinden. De collectiviteit mag de individualiteit niet in de weg staan, maar moet er een meerwaarde aan toevoegen.

2. Robin Engels, Roel Simons, Anne Malliet


Onderzoek naar bestaande woontypologieën, historische kennis en geschiedkundig besef hebben hun belang, maar Robin Engels wil ze niet overschatten. Mensen kunnen gebouwen uit verschillende periodes in gebruik nemen en zich toeëigenen, ook historische gebouwen hebben door de tijd verschillende gebruiken gekend. Het project ‘Ieder zijn huis’ (Evere, 1961, architect Willy Van der Meeren) ontstond vanuit een Corbusiaans idee, met galerijappartementen die op energetisch vlak verduurzaamd werden maar op andere vlakken de tand des tijds glansrijk hebben doorstaan, en vandaag op dezelfde manier worden gebruikt en ervaren als toen. 
Een coöperatief, democratisch georganiseerd woonmodel blijft in Vlaanderen echter een utopisch idee, een nachtmerrie voor sommigen en een wensdroom voor anderen. De druk op het ruimtegebruik is nog steeds te laag, de juridische context is beperkend en met een belastingsvoordeel voor hypothecaire kredieten is het hoedanook een unfaire strijd voor wie gelooft in coöperaties. Anne Malliet ziet heil in het Zwitsers model, en merkt op dat het vaak architecten zijn die hier potenties in zien en dit weten te vertalen naar onze eigen Vlaamse context. Het initiatief ‘We kopen samen den Oudaan’ is daar een voorbeeld van: een onderzoek naar een coöperatieve vorm van projectontwikkeling.
Dat het individuele al eens kan worstelen met het collectieve, ondervond ook Roel Simons bij de opwaardering van Philipsdorp in Eindhoven. In de Nederlandse invulling van het beroep van architect ligt de nadruk meer op de rol van projectregisseur, die in dit geval de afzonderlijke belangen van de actoren wist te verzoenen met de kracht van het bestaande en het gemeenschappelijke. In de Nederlandse markt, die voor een derde bestaat uit huurwoningen, ligt de organisatie van die collectieve factor meer voor de hand dan in een markt die grotendeels bestaat uit individuele eigendommen, zoals in België het geval is. 
Moeten architecten dan meer activist durven zijn? Regisseur zijn van stadsactivisme en publieke ruimtes claimen? Zich sterker profileren? Stilaan duiken er toch bewegingen en experimenten op die blijk geven van wat meer lef. Petra Pferdmenges van Alive Architecture heeft met het Brusselse Parckfarm alvast een stevig visitekaartje afgeleverd en getoond dat ook bij ons een architect een belangrijke rol kan spelen als projectregisseur. Tegelijk rijst de vraag wat de rol van de overheid kan zijn in het stimuleren van een nieuwe bouwcultuur. Moeten we blij zijn met de aangekondigde betonstop in Vlaanderen tegen 2050, of komt die hopeloos te laat? Hoe kan een overheid een sturende rol opnemen? Door subsidies toe te kennen, ruimtegebruik aan banden te leggen, welstandscommissies te organiseren? Of kunnen we – heel eenvoudig – uitgaan van de veronderstelling dat wonen een belangrijke motor is van de economie, en dat wonen kan gestuurd worden via de vele facetten die eraan verbonden. Laat mobiliteit het evidentste voorbeeld zijn.

3. Edith Wouters, Jet Groen, Sylvain De Bleeckere, Tim Vekemans

 
Begint er zich toch een maatschappelijk denken rond wonen te ontwikkelen, ruimer dan het architectonische? Wat is wonen eigenlijk? Alle mensen wonen, of zijn op zoek naar wonen – niet in de zin van ‘huisvesting’, wel als ‘het recht om je thuis te voelen’. Dat insinueert het recht om vrij te zijn, thuis te zijn bij jezelf, en staat in contrast met anonieme huisvesting of allerlei suggesties voor bepaalde groepen om op bepaalde manieren te gaan wonen.
Ontwerpers krijgen vaak niet de opdracht die ze zouden willen, en als culturele organisatie wil Ar-Tur een draagvlak creëren voor het denken rond architectuur, met initiatieven als het Woonlabo en Mijn Wijk. Pilootprojecten en onderzoek kunnen methodieken en processen opleveren om een participatief proces te ondersteunen, zodat individuele wensen en collectieve mogelijkheden met elkaar kunnen verzoend worden. Architecten kunnen een aanbod aan wonen verbeelden, kunnen bewoners laten zien wat er allemaal mogelijk is.
In plaats van mensen af te schrikken met de boodschap dat we niet “juist” wonen, wil Ar-Tur hen uitnodigen tot een denkoefening: stel dat we anders gaan wonen, hoe kunnen we dan de kwaliteiten behouden die we belangrijk vinden? Als de stem van de bewoners even luid mag klinken als die van elke andere partij of professional en er ruimte gemaakt wordt voor gesprek, blijkt er veel mogelijk. En het is in dat gesprek dat een culturele actor een cruciale rol kan spelen als bemiddelaar.