COHOUSING IN DE KEMPEN


Cohousing – een trendy concept waar je steeds meer over hoort, maar het is van alle tijden en de vlag dekt vele ladingen. Van kleine tot grote groepen, van mensen die al jaren vrienden zijn of elkaar pas leren kennen als cohousing-kandidaten. Locaties die organisch uitgroeien tot samenleefplek of die bewust aangekocht worden om een project op poten te zetten. Projecten die groeien vanuit de behoefte aan gemeenschappelijkheid en gedeeldheid, of vanuit de opportuniteiten die een gebouw biedt. Samenleven in allerlei gradaties en met verschillende ingrediënten, van een deelauto of een grote tuin, tot een gedeelde badkamer.

Eind augustus 2018 werd in de de Academie in Turnhout een aantal cohousingprojecten in de Kempen voorgesteld, door initiatiefnemers en bewoners. Hun verhalen zijn even divers als de projecten waar ze in wonen. Eerst werd bekeken hoe een cohousingproject (CHP) of een collectief woonproject (CWP) ontstaat, daarna werd het wonen in een CWP belicht.

Hoe ontstaat een cohousing-project? Het verhaal van de initiatiefnemers

1) Buren van Bink (Turnhout)

Buren van Bink startte in juni 2014 als een idee van twee Turnhoutenaren – ofwel Binken – die graag meer contact wilden met hun buren en beseften dat bepaalde delen van hun huis en tuin regelmatig onderbenut bleven. Tegelijk wilden ze het comfort van de stad, met alles op fietsafstand, niet opgeven. Hun vraag was: “Hoe kan je efficiënter en warmer samenwonen combineren?” Hun zoektocht naar mogelijkheden om dit te realiseren bracht hen bij cohousing, hun zoektocht naar een locatie leidde hen naar een vrijstaande villa op een groot perceel aan het einde van een doodlopende straat. De groep groeide tot een diverse samenstelling van zowel koppels, gezinnen met kinderen, gezinnen waarvan de kinderen het huis uit zijn en alleenstaanden. Wat in november 2014 startte als een gezelschap van onbekenden, is ondertussen een groep van 11 gezinnen die elkaar buren, kennissen en vrienden kunnen noemen. Drie units zoeken nog bewoners. 

Hun afspraken en ideeën bundelden ze in een charter, met een aantal kernwaarden die voor hen kwaliteitsvol cohousen moeten ondersteunen: respectvol, privacy, gelijkwaardigheid, spontaniteit, flexibiliteit, ecologie en geborgenheid. Ze pakten hun voortraject zorgvuldig aan, en lieten zich adviseren door verschillende experts, zoals juristen, advocaten, notarissen, makelaars, banken, Hefboom (een organisatie die als tussenschakel opereert tussen investeerders en inititatieven uit de socialen en duurzame economie – www.hefboom.be) , architecten, de stad Turnhout en andere cohousers. Ze beschouwen hun project als een taart die ze willen bakken, en zochten bij al deze experts naar tips voor het juiste recept.

Tegen de geplande oplevering in 2020 zullen ze een traject van 5 jaar doorlopen hebben, met als belangrijkste mijlpalen de opstart in november 2015, de opstelling van het charter (maart 2016), de aankoop van het perceel (februari 2017), de oprichting van een CVBA (april 2017), de ondertekening van de aankoopakte (juni 2017) en het indienen van de bouwaanvraag (juni 2018). Voor de opmaak van de plannen en het bouwdossier deden ze beroep op Teema architecten. 

Om alle juridische, financiële en praktische aspecten in goede banen te leiden, werd de CVBA Buren van Bink opgericht, die functioneert als een feitelijke vereniging. De groep is eigenaar van de projectgrond en de CVBA zal een bouwmaatschap worden in de bouwfase en later evolueren naar een vereniging van mede-eigenaars.

De bedoeling is dat iedere Buur van Bink zich engageert volgens zijn eigen talent, en zich inzet om het gezamenlijk project te realiseren. Maar ook hier laat de groep weinig aan het toeval over. Zowel een vastgelegde vergaderstructuur, duidelijk omschreven rechten en plichten als informele ontmoetingen moeten voorkomen dat dit engagement verwatert. Zo doorlopen kandidaat-bewoners een instapprocedure waarbij hun statuut evolueert van kandidaat over geëngageerd tot oprichter en bewoner. Tijdens vergaderingen en in werkgroepen worden beslissingen bij voorkeur met een consensus genomen, en minstens met consent. Maar daarnaast is er ook veel aandacht voor het bouwen aan de groep zelf, en organiseren ze gemeenschappelijke kooksessies, teambuildings, wandelingen, evenementen en een oefenweekend met tenten op het terrein. Het moet niet altijd papierwerk zijn.

Heel veel aandacht werd ook besteed aan de uitwerking van het architecturale ontwerp. Het grote perceel met een vrijstaande witte villa waar vroeger één gezin leefde, wordt nu de thuis van 14 gezinnen die ook een aantal functies en plekken gaan delen. Die gemeenschappelijke ruimtes worden ondergebracht in de verbouwde villa, net als 2 woonunits. Daarnaast worden er 4 nieuwe gebouwen in de ruime tuin opgetrokken, met daarin 12 units. Door hun zorgvuldige inplanting en het natuurlijke reliëf van het terrein krijgt elk van deze units voldoende privacy.

Elke unit beschikt over alle nodige functies, maar op een beperktere oppervlakte. Die compacte eigen ruimte wordt aangevuld met een gemeenschappelijke keuken en leefruimte; een wasruimte, afvalberging en werkplaats; een zolder en een kelder; een parking en fietsenberging, en uiteraard een ruime tuin.

2) Land van Aa (Turnhout)

Samen met vzw Samenhuizen,VormingPlus Kempen, SpacelabDAM ArchitectenProvincie Antwerpen en een groep kandidaat-bewoners werkt De Ark aan een cohousingproject in Schorvoort, in de stadsrand van Turnhout. Naast de klassieke bouwgronden en koopwoningen, komt hier een gemengd cohousingproject met een 25-tal koop- en huurwoningen. 

Het project is ontstaan binnen de contouren van de Pilootprojecten Collectief Wonen, een project uit 2013 van de Vlaams Bouwmeester met de ambitie de toekomst uit te tekenen van collectieve woonomgevingen in Vlaanderen.

“Met de Pilootprojecten Collectief Wonen hebben we ontwerpcapaciteit bewust willen inzetten om een toekomstig beleid mee aan te sturen, om mogelijke scenario's en methodieken voor de woningproductie uit te testen en om bakens te verzetten met vijf te realiseren referentieprojecten.” (Uit Pilootprojecten Collectief Wonen – Vijf masterplannen uit de startblokken, Team Vlaams Bouwmeester)

Voor De Ark is het een kans om als sociale huisvestingsmaatschappij collectief wonen te organiseren en haar woningpatrimonium te vernieuwen. Schorvoort is een typische suburbane woonwijk, gebouwd in de jaren zestig en zeventig, met een verouderende bevolking en verouderde woningen, en ontoegankelijke of onderbenutte groene ruimte, een enclave geprangd tussen de ring, de autosnelweg en een invalsweg. Ook De Ark is op zoek naar het juiste recept om een eigen taart te bakken, maar ze beschikt, anders dan de Buren van Bink, wel van bij de start over een aantal ingrediënten: ze zijn eigenaar van de grond, en hebben heel wat ervaring en know-how op het vlak van bouwen, wonen en huisvesting. Toch doet de bouwmaatschappij ook beroep op de expertise van een aantal partners, waaronder de vzw Samenhuizen, Space.lab, de stad Turnhout, Vlaanderen, architecten en samenlevingsopbouw.

In de ervaringsbundel van het Land van Aa, heeft De Ark het over een aantal processporen die parallel verlopen, te vergelijken met “een spoornetwerk waar verschillende treinen tegelijkertijd op aan het rijden zijn. Sommige treinen moeten eerst weg zijn voordat een andere trein kan vertrekken. Soms moet een aansluiting gegarandeerd worden of moet een bepaalde trein sneller rijden. Ook de hoeveelheid mensen en goederen per trein kan verschillen. Toch moeten ze allemaal op hun bestemming geraken. In het traject van Land van Aa onderscheiden we zes sporen: organisatie, groep vormen, visie formuleren, locatie, bouwen en nazorg.”

Uiteraard is elk cohousingtraject uniek. Het moet op maat van de mensen worden gemaakt en zal, afhankelijk van elementen die al dan niet van bij de start aanwezig zijn, anders verlopen. Soms zal er bijvoorbeeld al een groep geïnteresseerden zijn, soms beschikt een huisvestingsmaatschappij al over eigen gronden. Dat betekent ook dat niet alle sporen in elk project even intensief moeten gevolgd worden. Er is echter wel één onmisbaar element in elk cohousingproject: een goede spoorbaas of procescoördinator (of –team).

Land van Aa is een project met 25 units, waarvan 11 bestemd zijn voor de huurmarkt en 14 voor verkoop. In de initiële fase van het project werd er ook in de gemeenschappelijke delen een onderscheid gemaakt tussen koop en huur, maar al snel werd beslist om daar vanaf te stappen. De plannen die nu op tafel liggen tekenen een intergenerationeel project uit met gestapelde units, en een gemeenschappelijke polyvalente ruimte, keuken, berging, wasplaats en tuin. De groep startte klein in 2015 en is sindsdien langzaamaan gegroeid. Kandidaten komen en gaan in die eerste fase, omdat het moeilijk blijkt om mensen te werven zolang er geen concrete plannen zijn. Om mensen toch warm te krijgen voor het cohousingverhaal, werden referentieprojecten bezocht en worden maandelijks bijeenkomsten georganiseerd met De Ark en bewoners. Hoewel De Ark een sterke trekker is met zekerheden op vlak van budget en ervaring met vergunningen en bouwprocessen en kandidaten gemakkelijk hun karretje aan deze locomotief kunnen hangen, is de groep op dit moment nog lang niet zeker en is hun engagement nog redelijk vrijblijvend. Ook al blijven er van de oorspronkelijke groep nog maar drie kandidaten over, toch wordt het charter dat tijdens een aantal workshops is ontstaan ook enthousiast ondertekend door nieuwe kandidaten. 

3) Projectontwikkelingen Heem

Heem omschrijft haar activiteiten als “cohousing in ontwikkeling” - in de dubbele betekenis van het woord. Het startte voor Joeri Bal vanuit zijn persoonlijke ervaring: al in 2003 vormde hij een oude fabriekssite in Deurne om tot D-Factory, een project met 11 lofts en 11 appartementen, praktijkruimtes en een atelier, en een tot de verbeelding sprekende tropische binnentuin met zwembad. Sindsdien heeft Heem een heel aantal bijzondere woonprojecten gerealiseerd. Vanuit hun specifieke visie op samen leven zoeken ze via een alternatief discours een antwoord op een gebrek aan ruimte en een verzwakkend sociaal leven. In alle projecten zijn bijgevolg elementen terug te vinden die hiernaar verwijzen, zoals gemeenschappelijk groen, een buurthuis, zwemvijver of zwembad, deelauto’s of coworking spaces. Daarnaast wordt sterk ingezet op architecturale meerwaarde. 

 Met Kasteel Boterberg in Kalmthout won Heem in 2017 de Onroerenderfgoedprijs Vlaanderen. Deze restauratie laat zien dat het perfect mogelijk is om de instandhouding van erfgoed te laten samengaan met een nieuwe invulling. De prijs drukt waardering uit voor het vernieuwende concept met een grote maatschappelijke relevantie, en de voorbeeldfunctie, omdat het de cohesie tussen de bewoners bevordert en ook veel aandacht heeft voor ecologische toepassingen.

De gebouwen op de site zijn allemaal beschermd erfgoed. Ook het immense domein, dat behoort tot de Kalmthoutse Heide, is een beschermd landschap. Daarom moesten de B-Architecten en B-bis de volumes en de buitenmuren bewaren. De hovenierswoning splitsten ze op in twee woningen. Van de schuur maakten ze twee woningen, van de stallen drie. Het kasteel zelf, een gebouw in neo­renaissancestijl, kreeg een bredere invulling, met een loft, twee gastenkamers en kantoren.

In Essen ontwikkelt Heem te midden van een natuur- en landbouwgebied ‘Qville’ in de voormalige Quarantainestallen. Het domein van 1,7 hectare wordt getransformeerd tot een ‘mini-dorpje’ met 43 betaalbare woningen. Heem voorziet in de gemeenschappelijke delen graag een vleugje extra luxe, die betaalbaar gemaakt wordt omdat ze gedragen wordt door alle bewoners. In Qville zijn een gemeenschappelijke zwemvijver, binnenzwembad met wellness, een buurthuis, een gedeelde tuin met park, coworking spaces en elektrische deelauto’s voorzien. Een ondergrondse garage en fietsenstallingen ondersteunen het autovrije karakter van de site. Elke woning heeft haar eigen privétuin en terras. Daarnaast is het ecologische aspect heel belangrijk. Zo zijn de woningen allemaal Bijna Energie Neutraal (BEN, EPC 30, volgens de normen van 2020), heeft elke woning een eigen warmtepompsysteem, is er regenwaterrecuperatie voorzien en worden er zonnepanelen geplaatst.

De ervaring met erfgoed zal ook van pas komen bij de ontwikkeling  van de Academie in Turnhout. Heel wat ontwikkelaars schrikken nog terug voor de complexiteit en mogelijke beperkingen van dit soort locaties, maar volgens Heem biedt erfgoed vaak heel wat opportuniteiten voor cohousing, en bovendien kampen veel van deze locaties met leegstand en wachten ze op een nieuwe bestemming, waardoor overheden graag meedenken over potentiële nieuwe invullingen. Een kwestie van problemen om te buigen in opportuniteiten, iets waar Heem met verve in slaagt.

Hoe woon je in een collectief woonproject? Het verhaal van de bewoners

1) Tom Dierckx, Kasteel Boterberg Kalmthout (bewoner van collectief woonproject in de voormalige stallen)

 De meerwaarde van collectief wonen zit voor Heem in het ontmoeten van mensen, de persoonlijke verrijking, de mildheid, de verdraagzaamheid, de flexibiliteit, de constructiviteit en de ontzuring. Tom Dierckx, bewoner van Kasteel Boterberg, kan daarover meespreken. Hij was niet op zoek naar een cohousingproject, maar vond zijn woning via een immosite, en werd begeesterd door het ecologische aspect en het verhaal van mensen die al ervaring hadden met cohousen. Voordeel voor hem was dat hij gewoon kon instappen en niet het hele voortraject moest doorlopen. Dat betekent dat er ook geen maanden (of jaren) tijd was om de groep te leren kennen, maar die groepsvorming gebeurde op een natuurlijke manier. Natuurlijk werd er onderling afgesproken, om de ‘klik’ te voelen en om aan de ‘hardware’ van wat ze delen te werken. Maar veel belangrijker is de ‘software’: wat ze doen met die gemeenschappelijkheid, de dingen die ze samen organiseren, de geborgenheid, de warmte, de gedeelde verantwoordelijkheid, de hechte band, het op elkaar kunnen rekenen. 

En natuurlijk steken er ook verschillen de kop op: bewoners hebben al eens andere interesses of verschillen van mening over wat er qua middelen, tijd of geld, in het project moet geïnvesteerd worden. Het proces om tot beslissingen te komen kan dan best lang duren, maar ook dat ‘zoeken naar consensus en gemeenschappelijkheid’ wordt ervaren als een meerwaarde. Zonder een neergeschreven charter of reglementen (“gelukkig maar”) maar met een gedeeld beeld van waarom ze daar willen wonen, voldoende overleg en veel vertrouwen, komen ze steeds tot een gedragen oplossing. Er zijn wel afspraken, maar die kunnen evolueren, en de redelijk beperkte schaal van het project laat dat ook makkelijk toe. Ondanks de diversiteit van de bewoners en het verschil in het capaciteiten (bijvoorbeeld door leeftijd of financiële middelen) is het duidelijk dat gelijkwaardigheid een basisbeginsel is, en dat tijd of geld niet mogen leiden tot meer macht of beslissingsrecht.

2) Frans Horsten, Begijnhof Hoogstraten (bewoner en mede-initiatiefnemer van de restauratie van het begijnhof tot woongemeenschap)

Het verhaal van deze woongemeenschap vertrok niet vanuit een woonwens, maar vanuit de urgentie om het Begijnhof te redden en te bewaren, en op die manier ‘sukkelden’ de initiatiefnemers in een samenleefproject. Erfpacht is de rode draad als eigendomsformule voor dit soort projecten, waarbij de grond van iedereen is en de gebouwen in erfpacht worden gegeven. Bovendien is dit een effectieve manier om erfgoed als ensemble te bewaren. Het Begijnhof is, net als andere monumenten zoals de Kolonies in Merksplas, immers de optelsom van de onderdelen en de gebouwen, en individuele eigendom kan een bedreiging betekenen voor het totaalplaatje. Om dat te voorkomen, werd een vzw opgericht, die waakt over het erfgoed. In combinatie met het charter dat de bewoners ondertekenen, en een aantal gemeenschappelijke voorzieningen, leunt dit heel dicht aan bij een cohousingproject, hoewel er geen typische gedeelde ruimtes zijn en het ‘community building’ vooral in de autovrije buitenruimte plaatsvindt.

De 34 woningen hebben elk hun eigen garage en autostaanplaats, en de betrokkenheid van de bewoners wordt geformaliseerd in een algemene vergadering, waarin afspraken worden vastgelegd. Van de restauratiepremie waar ze recht op hebben, staan ze een deel af aan de vzw om de gemeenschappelijke delen te financieren.

2) Jeanine Coenen, De Drie Huizen Merksplas, al 32 jaar bewoner van samenwoonproject, sinds 1993 in nieuwgebouwde ‘driewoonst’ in Merksplas

De geschiedenis van sommige projecten gaat al heel ver terug in de tijd. Jeanine Coenen kent haar mede-cohousers al uit haar jeugd, met wie ze samen in de KAJ zat en met wie ze als vrienden samen op vakantie trok. Midden jaren tachtig betrokken zij en haar partner samen met drie andere koppels hun eerste huis in Beerse, de directeurswoning van een steenfabriek. In de zeven jaar dat ze er woonden, werden er 7 kinderen geboren. Ze deelden 1 keuken en 1 badkamer, oorspronkelijk met 4 koppels, later met 3 gezinnen. Nooit heeft ze alleen met haar man samengewoond, altijd was er het gegeven van een ‘familie’, en ook toen er kinderen kwamen bleef de verwevenheid tussen de families groot en werden de kinderen deels samen opgevoed. Een bijzondere, maar heel leerzame situatie. Het was “die-hard” cohousen, de versie die misschien het meest aanleunt bij het “geitenwollensokkenimago” dat voor sommige mensen nog steeds aan cohousing is blijven plakken – ook al bewijzen de projecten die in de loop van de avond aan bod komen dat er intussen heel wat “softere” varianten zijn ontstaan.

Na de 7 jaar in Beerse gaan ze op zoek naar een project om te kopen of te verbouwen. Als ze voorbeeldprojecten gaan bezoeken, merken ze dat het vaak misloopt van zodra er kinderen komen en de nood aan privacy groter wordt. Ook zij voelen die nood, en ze kiezen voor een nieuwbouwproject op een grond in Merksplas. Hoewel het perceel bedoeld was voor 1 of 2 woningen, willen zij er een driegezinswoning bouwen, waar ze uiteindelijk ook goedkeuring voor krijgen. Het totale volume van hun drie woningen is immers nauwelijks groter dan sommige eengezinswoningen. Terwijl de bovenverdieping doorloopt over de drie units, kiezen ze ervoor om de leefruimtes wel individueel te houden, en ook de grond is verdeeld. Het blijkt een praktische oplossing die een goed evenwicht biedt tussen privacy, ruimte voor eigen activiteiten en opvang van elkaars kinderen. 

Ook na al die jaren blijft de vriendschap de basis van hun samen-leven, en dat vertaalt zich in een financieel solidair model. Terwijl in Beerse zo goed als alles gemeenschappelijk was en er 1/3 van het loon op een gemeenschappelijke rekening werd gestort voor onderhoud, eten, wasmiddel en alle andere gedeelde kosten, is dat in de nieuwe situatie gewijzigd naar 5%. Die spaarpot dient als opvangnet voor gemeenschappelijke kosten en projecten, en werd ook al aangesproken voor een gezamenlijke reis naar Afrika. Ook in tijden van ziekte of werkloosheid beslissen ze om voor elkaar in te staan. 

Jeanine is dus een echte ervaringsdeskundige, en de belangrijkste les die ze in die 32 jaar als cohouser heeft geleerd, is dat je niet alles samen moetdoen, zolang je het maar samen kandoen. De maandelijkse huisvergadering is een vast overlegmoment waar besproken wordt wat er bijvoorbeeld met de tuin moet gebeuren, maar het is ook een moment om te bespreken waar je mee bezig bent en hoe je je voelt. Maar daarnaast verloopt het informeel, en heeft ieder recht op zijn eigenheid, op tijd en ruimte voor het eigen gezin. Dat maakt dat er ook voor de kinderen plek is als deel van het gezin én als deel van de grotere familie. Want het is een valkuil van samenleven: terwijl de ouders hier bewust voor kiezen, worden de kinderen willens nillens meegenomen in dat verhaal. Maar de kinderen zelf vonden het geweldig, er was altijd een speelkameraadje, er was nooit ruzie, en ze gaan nog steeds voor elkaar door het vuur. Nu ze bijna allemaal het huis uit zijn, is er ook weer meer tijd voor gemeenschappelijkheid voor de ouders: samen eten, intensiever samenleven. En natuurlijk nog altijd om de beurt soep koken, een traditie die al 32 jaar meegaat. 

Vragen

 Een van de belangrijkste argumenten in het debat rond woonvormen, is het ruimtegebruik in Vlaanderen. Dat staat onder druk, en heeft consequenties op het vlak van mobiliteit, woonoppervlakte en ecologie. Toch bevinden veel cohousingprojecten zich in een groene omgeving, bij open ruimte. Zien cohousers hun woonvorm als een mogelijk antwoord op het vraagstuk rond ruimtegebruik, en hoe rijmen ze dit met de locaties van hun projecten? Het antwoord is genuanceerder dan de vaak gehoorde oplossing die wordt omschreven als ‘kernverdichting’. Zowel Kasteel Boterberg als Buren van Bink zijn projecten in het groen, maar waar er vroeger 1 gezin op deze plekken woonde, is het nu de thuis voor 7 tot 14 gezinnen. Ook verdichting dus, maar op een andere manier. Bovendien hebben zowel het kasteel als de overmaatse villa hun beste tijd gehad, ze staan leeg en er zijn weinig kandidaten te vinden om dit soort eigendommen met bijhorende buitenruimtes te kopen en onderhouden. Cohousen maakt de kost voor aankoop en onderhoud, en het leven hier weer rendabel. Een ander instrument om het ruimtegebruik te beperken, is kleiner gaan wonen. Buren van Bink voorziet kleinere individuele units, die aangevuld worden met de gemeenschappelijke ruimtes. Ook Qville draait rond compact wonen. Hoewel het project als een enclave in het groen ligt, is de dichtheid op het terrein zelf behoorlijk hoog. De omgeving is een surplus die die compactheid compenseert.  De ligging vlakbij een station, niet ver van een woonkern, zorgt voor een goede bereikbaarheid en biedt zo een antwoord op het mobiliteitsprobleem. 

Het Begijnhof kan dan weer als voorbeeld dienen voor de inzet van openbare ruimte. De grens tussen openbaar en privé wordt in de klassieke verkavelingen steeds meer scherpgesteld, nu de kavels hoe langer hoe kleiner worden en de nood aan privacy en de bijhorende afscheidingen steeds groter. Hoe anders zou deze openbare ruimte ervaren én gebruikt kunnen worden als ze niet alleen als circulatieruimte maar ook als verblijfsruimte zou ontworpen zijn? Afstand doen van privé-eigendom kan zo een veel grotere belevingswaarde creëren, maar dan moeten we af van dat hokjesdenken – letterlijk.

Hoe gezellig de verhalen van oprichters en bewoners ook mogen klinken, er is een bedenking die onvermijdelijk opduikt als het over samenwonen gaat: wat op een slechte dag? Wat als ik helemaal geen zin heb in ‘de groep’, in het ‘samen’, en gewoon even wil terugplooien op mezelf? Kan dat nog?

Daar is iedereen heel duidelijk over: thuis is thuis. Je eigen unit is je eigen plek, daar heb je net zoveel privacy als in iedere andere woning. Elkaar ontmoeten kan in de gemeenschappelijke delen, maar zelfs dan geldt: no pressure. Iedereen heeft al eens een asociale dag, niks menselijks is ons vreemd - ook cohousers niet.

En dan nog een gevoelig punt: is cohousen een blanke-middenklasse-verhaal? Is het de geëngageerde bakfietsouder die zijn ecologische voetafdruk wel wil verkleinen als het maar in een hippe omgeving kan? In de praktijk blijkt diversiteit niet evident. Wat op vlak van leeftijd en inkomen al wel lijkt te lukken, is moeilijker als het over afkomst gaat. Toch doen de initiatiefnemers pogingen om met hun projecten een breed publiek aan te spreken. De Ark merkt tijdens bijeenkomsten dat de achtergrond van potentiële bewoners niet echt een rol speelt, wel hoe ze in het leven staan en of ze het potentieel zien van samenleven. Heem voorziet in Qville in Essen dan weer 5 units voor zelfstandig begeleid wonen. Niet toevallig zijn dit beide voorbeelden van trajecten met een sterke trekker: Heem als ontwikkelaar en De Ark als sociale woningmaatschappij nemen een substantieel deel van het voortraject en het bijhorende werk op zich. De Buren van Bink, die dat traject zelf moeten lopen, merken dat het een groot engagement vraagt om die weg te bewandelen, zowel qua tijd als qua juridische en financiële mogelijkheden. Het hoeft niet te verwonderen dat dit sommige kandidaten afschrikt.