KEMPENLAB WIJKRENOVATIE – WERK- EN STUDIEDAG WIJKMOTOR


Met de werk- en studiedag ‘Wijkmotor – drijvende kracht voor verduurzaming van (sociale) woonwijken’ wordt een voorlopig punt gezet achter het Kempenlab Wijkrenovatie, waarin op zoek gegaan werd naar aanbevelingen in verband met het verduurzamen van woonwijken voor alle stakeholders die daarbij betrokken zijn. Aan de hand van de bewonersverhalen, die een ander perspectief bieden op het wonen in de wijk, en zeven inspirerende concepten, worden de problematiek en mogelijke werkmodellen geschetst.
Van daaruit wordt gezocht naar een invulling van het concept ‘wijkmotor’ en aanbevelingen rond thema’s zoals wijkcollectief, wijkkapitaal, wijkwinsten en kwaliteitsbewaking. 

De concrete aanleiding voor dit Kempenlab zijn een aantal uitdagingen waarmee wijken met erfgoedwaarde in heel Vlaanderen worden geconfronteerd. De nood aan renovatie van de twee casuswijken, Egelsvennen in Mol en de Parkwijk in Turnhout, brengt een heel scala aan thema’s aan het licht die het renovatievraagstuk in een ruimer kader plaatsen en de uitdagingen voor dit soort wijken scherpstellen. Het Kempenlab wil de blik verruimen en afstappen van de traditionele oplossing, een ‘individueel model’ waarbij huisvestingsmaatschappijen, particuliere eigenaars en gemeentes los van elkaar wel investeringen doen in de wijk, maar er geen overkoepelend wijkplan is dat zorgt voor een meerwaarde op vlak van openbaar domein of collectieve (kwaliteits)winst. 
Drie belangrijke thema’s werden daarom in het voorjaar van 2019 via deelopdrachten onderzocht: hoe omgaan met de mix van eigenaars, de evolutie en het onderhoud van de openbare ruimte, en de kwaliteitsbewaking op langere termijn. Aan de hand van de bewonersverhalen, registratiefotografie en ontwerpend onderzoek werd op zoek gegaan naar een ‘wijkwinstmodel’, dat de afzonderlijke investeringen overstijgt en meerwaarde kan creëren voor de hele wijk. Wat zijn mogelijke kapitaal- en organistatiestromen, of hoe genereren we kapitaal en waaraan wordt dat idealiter besteed? Kunnen we zo een ruimtelijk transitiesysteem op gang brengen?  

De scenarioworkshop van 5 april 2019 rond dit wijkwinstmodel leverde naast veel nieuwe inzichten ook veel vragen op, die mogelijke opportuniteiten en obstakels aanstippen:
-       Welke kwaliteiten moeten we behouden?
-       Is er wel nood aan verdichting?
-       Hoe kunnen we een wijkwinstmodel duurzaam opzetten?
-       Wat zijn mogelijke transitiemomenten voor de clustering van huurwoningen?
-       Welke ondersteuning is mogelijk en noodzakelijk, en onder welke vorm? (Beheersplan, transitieregisseur of wijkmanager, handhaving, begeleiding van bewoners, …)

Later in het voorjaar gaf een lezingenavond toelichting bij inspirerende voorbeelden van gerenoveerde wijken in België en Nederland. Een brede waaier aan projecten en verschillende gradaties van renovatie – van gevelvernieuwing tot nieuwbouw – gaf inzicht in de keuzeprocessen, de (technische) moeilijkheden en het behoud van karakter of erfgoedwaarde. Begin juli werd in een workshop bij particuliere eigenaars gepolst naar hun visie op het wijkwinstmodel en welke rol zij zich daarin zagen spelen. Hieruit ontstond het idee van ‘praatplaten’. De praatplaten moeten het gesprek mogelijk maken met de verschillende stakeholders: de sociale huisvestingsmaatschappij, de gemeente, de huurders en eigenaars, de ontwerpers, experten, … door middel van een allegorie van ‘de goede wijk’ en ‘de slechte wijk’. De visualisaties kaarten diverse thema’s aan: ze peilen onder meer naar wijktrots en mogelijke ‘deelpret’, verkennen de ideeën van een modelwoning en een wijkregisseur, en zoeken naar financiële stromen en synergieën met andere actoren in een erfgoedpark. 

Tijdens de werk- en studiedag ‘Wijkmotor’ bieden zeven gepresenteerde concepten nieuwe stof tot verderdenken, en inspiratie voor de wijkmotor, ‘een werkmodel waarmee wijkkapitaal in de vorm van mensen en middelen kan worden omgezet in meerwaarde voor de wijk, de wijkwinst’. 

Reimar von Meding (KAW architecten) - Wijkbedrijf


KAW omschrijft zichzelf als een duurzame productontwikkelaar die zich inzet voor ‘een duurzame woon- en leefomgeving, bereikbaar wonen voor iedereen en positieve veranderingen samen met mensen’. In plaats van een project te benaderen vanuit problemen en die aan te pakken tot er uiteindelijk een suboptimale oplossing uit de bus komt, vertrekt hun aanpak vanuit de ‘productgedachte’, waarbij een basisidee wordt uitgewerkt tot een optimaal ‘product’.
Bij het ontwikkelen van duurzame wijken spelen vaak zoveel aspecten een rol (stedelijke context, woningmarkt, klimaat, tijd, maatschappelijke ontwikkelingen, …) dat er hoe dan ook conflicterende belangen ontstaan. Nieuwe integrale modellen kunnen hier een antwoord op bieden en win-win-situaties creëren, zoals dat gebeurde in Wijkbedrijf Selwerd. 
De opzet van een wijkbedrijf is om de kloof tussen professionelen en particulieren te dichten en af te stappen van het idee dat ‘wij als professionelen er moeten voor zorgen dat mensen hebben wat wij vinden dat ze nodig hebben’. Die redenering leidt immers tot een enorme verspilling van tijd en middelen. In plaats van geld te spenderen aan diensten of investeringen die bewoners niet nodig vinden, wil dit principe mensen aanspreken op hun talent, zodat ze vanuit hun eigen kracht voor elkaar en voor de wijk kunnen zorgen. Het is een participatieve aanpak die uitgaat van de capaciteit van de wijk en haar bewoners, en waar een win-win-verhaal achter schuilt voor beide partijen. Door bewoners actief mee aan of in de wijk te laten werken, kan er heel wat bespaard worden op algemene uitgaven voor de wijk, maar als je wil dat mensen deelnemen, moet je ze ook ‘deel geven’ en moet er voor hen ook iets uit te halen zijn. 
In Selwerd groeide en diversifieerde het aantal initiatieven gestaag tot een indrukwekkende lijst van bedrijven die actief zijn op verschillende domeinen, van fysiek tot sociaal werk, van ontspanning tot educatie, van horeca tot toerisme. Elk initiatief ontstaat vanuit de bewoners zelf en geniet een hoge geloofwaardigheid, onder meer doordat professionele bedrijven zich eraan verbinden. Bovendien is het resultaat vaak efficiënter dan voorheen, terwijl er wel gemeenschapsgeld bespaard wordt. Bijkomende stimulans is het feit dat mensen hun uitkering niet verliezen als ze via dit systeem inkomsten genereren.

Tim Devos (Endeavour) – Levend netwerk duurzame wijk


Geïnspireerd door veldonderzoek en een organisatiescan onderzocht Endeavour hoe de Vlaamse Overheid bijdraagt aan de transitie naar duurzame wijken. Welke diensten levert de Vlaamse Overheid aan lokale besturen of initiatieven? En in hoeverre is er een (mis)match tussen vraag een aanbod? Door analyse van de fases die elk project doorloopt (visievorming – projectopbouw – projectuitvoering – projectevaluatie) en de rol die de overheid opneemt (ondernemend, faciliterend, coachend, evaluerend) kunnen een aantal terugkerende situaties geïdentificeerd worden. Het resultaat is de zogeheten ‘beleidscirkel’, waarin zowel de projectfases als de mogelijke rollen van de overheid een plaats hebben. Een aantal casestudies legt de uitdagingen van deze processen bloot en toont aan welke lessen kunnen getrokken worden uit de praktijkvoorbeelden. 

 Een conceptstudie voor Deinze creëerde ruimte om een stadsverhaal te maken dat verschillende domeinen overspant, en kan inwerken op langdurige transities. Op die manier wordt een meerwaarde gegenereerd die de oorspronkelijke ambities overstijgt. Tegelijk bracht dit project de noodzaak aan steun om te kunnen onderhandelen tussen de verschillende actoren aan het licht.
De Antwerpse stadswijk Sint-Andries kan rekenen op een sterk bestaand netwerk, wat een ideale voedingsbodem vormt voor nieuwe projecten en experimenten. Sleutelfiguren in dit netwerk zijn essentieel om een brug te vormen tussen burger, administratie en het bedrijfsleven. 
In andere gevallen vraagt het wat meer tijd en aandacht om een (informeel) netwerk op te bouwen en engagement los te weken, zoals bij de leefstraten in Gent. Vrije ruimte voor experiment kan helpen om voorbij de beleidskaders te kunnen kijken, mits er voldoende (organisatorische en financiële) ruimte en tijd wordt vrijgemaakt. 
Buitenmaten in Oosterlo kon rekenen op Europese subsidies en enkele andere losse fondsen, waardoor lokale verenigingen de kans kregen om autonoom de handen in elkaar te slaan. Belangrijk hierbij is de ondersteunende rol die professionele partners opnemen, zodat doorstroom en werkingsmiddelen gegarandeerd zijn. 

 Uit het onderzoek en de casestudies komen een aantal conclusies rond ‘noodzakelijke voorwaarden’ voor een goede projectvoering naar voor: 
-       Loketfunctie bij de overheid, zodat een initiatief de juiste weg vindt
-       kennisdeling rond best-practices en gelopen trajecten
-       complexe maatschappelijke uitdagingen behapbaar maken in projecten op wijkniveau
-       ontkokering en de opbouw van transdisciplinaire partnerschappen en netwerken
-       strategisch inzetten op de koppeling tussen verschillende instrumenten
-       coachende rol van overheid uitbouwen
-       hoog ambitieniveau aanhouden
-       nazorg 

Sandra Arts (Bouwhulpgroep) – Methoden en technieken voor een renovatieplan met draagvlak


De Bouwhulpgroep heeft een ruime ervaring binnen advies en architectuur, in volkshuisvesting en als adviseur van diverse overheden en Nederlandse woningcorporaties. Hun procesmatige aanpak kenmerkt zich door stap voor stap te werk te gaan van inventarisatie naar oplossingen, waarbij ze steeds helder communiceren en de consequenties in beeld brengen voor alle betrokkenen. Daarnaast streven ze naar een integrale benadering van de opgave, en onderzoeken ze alle puzzelstukken: van stedenbouw en architectuur over woontechniek, duurzaamheid en bouwtechniek tot bewoners en doelgroepen, volkshuisvesting en financiën. Twee praktijkvoorbeelden illustreren hun methodiek: Laurentiusplein in Voerendaal en Philipsdorp in Eindhoven. Voor het Laurentiusplein stonden het behoud van de cultuurhistorische waarde, differentiatie in kwaliteit en ruimte voor senioren, en ruimte voor aanpassingen in de tijd voorop. In Philipsdorp lag naast het behoud van de cultuurhistorische waarde de nadruk op de differentiatie in het ontwerp en de keuzemogelijkheden voor de bewoners. Zo heeft elk project zijn eigen accenten, maar steeds wordt met een stap-voor-stap-aanpak gewerkt, waarbij ‘weten wat je hebt’ en ‘weten wat je wil’ de uitgangspunten zijn, om van daaruit te kunnen ontwerpen aan bouwstenen voor verduurzaming. 
In het project Laurentiusplein resulteerde dit in een gedifferentieerde aanpak voor de verschillende projectdelen, waarbij de verduurzaming in verschillende gradaties gebeurde: van hoogniveau-renovatie voor de meest markante gebouwen, tot casco-renovatie, groot onderhoud of sloop en nieuwbouw voor de minder waardevolle delen. In Philipsdorp werd een studie gemaakt van de bouwonderdelen die typerend waren voor de wijk, en werd in samenspraak met de bewoners gezorgd voor het herstel van de eenheid in de wijk door die elementen terug te brengen en herkenbaar te maken.  

Kristof Gielen (Stad Gent) – Methodieken wijkrenovatie kwetsbare groepen


De stad Gent maakt gebruik van verschillene methodieken om kwetsbare groepen te ontzorgen in hun woonsituatie, een belangrijk maar intensief werk dat evolueerde van experiment naar systeemdenken. Van 2005 tot 2008 was er het project ‘Bouwblokrenovatie Dampoort’, sinds 2010 zijn er overeenkomsten met Domus Mundi, van 2014 tot 2016 liep ‘Dampoort KnapT OP!’, wat van 2019 tot 2021 een vervolg kreeg als ‘Gent Knapt Op’. Ondertussen worden ook andere mogelijkheden onderzocht, zoals erfpachtrenovatie voor SVK-verhuring en woonswap. 
Het huizenaabod in de 19eeeuwse gordel rond Gent wordt gekenmerkt door veelal arbeiderswoningen. Aangezien ‘noodkopers’ niet de middelen hebben om deze woningen te renoveren, spitst de aanpak van de stad zich toe op individuele woningen die worden opgeknapt. Op die manier worden noodzakelijke verbeteringen aangebracht en wordt de woonsituatie van kwetsbare gezinnen gezonder, veiliger en energiezuiniger, onder meer door installatie van degelijke sanitaire ruimtes of het aanbrengen van isolatie. De ontzorging bestaat vooral uit trajectbegeleiding, waarbij sociale, bouwtechnische en administratieve ondersteuning wordt geboden. Dit gebeurt in samenwerking met opbouwwerk, de stad en het OCMW, en Domus Mundi, maar ook met SIVI (een vereniging waar armen het woord nemen), CLT Gent en de energiecentrale. De financiering van deze projecten gebeurt aan de hand van premies en subsidies, een renovatiecontract waarbij een voorwaardelijke toelage wordt toegekend, en prefincanciering. Bijzonder aan het project is het principe van ‘subsidieretentie’: in tegenstelling tot bij andere subsidies, keert de tussenkomst van het OCMW bij de verkoop van de woning terug naar het OCMW.  Ook een deel van de eventuele meerwaarde gaat naar het OCMW. Op die manier kan dezelfde tussenkomst voor verschillende opeenvolgende gezinnen ingezet worden en ontstaat er een ‘rollend fonds’. Dit rollend fonds maakte een opschaling mogelijk, waardoor ‘Dampoort KnapT OP!’ kon uitgebreid worden naar ‘Gent Knapt Op’: de 30 woningen in de eerste fase werden er 100 in het nieuwe project, en ook de doelgroepen werden uitgebreid. Een kanttekening hierbij is dat de stad toch een zekere mate van ‘Matteüseffect’ opmerkt: vooral de ‘betere koper’ wordt met deze initiatieven bereikt. 
In de ‘woonswap’ wordt onderzocht in welke situaties renovatie wenselijk is, of wanneer beter wordt overgegaan tot sloop. Dit systeem richt zich vooral op situaties met versnipperde eigendomstitels, en bekijkt hoe bestaand patrimonium beter kan ingezet worden, zodat er een ruimer aanbod van betaalbare woningen wordt gecreëerd, zonder speculatie-mogelijkheden. Vaak gaat het dan over verdichtingsoperaties, die eerder in de 20e-eeuwse gordel van toepassing zijn. 

Christel Van Wijk (RUIMTEVOLK) – Wijkontwikkelingsplan


Ruimtevolk werkt aan duurzame en vitale steden en regio’s door analyse en onderzoek, visie- en strategievorming en nieuwe samenwerkingen. Hoe ze dat concreet doen, wordt toegelicht aan de hand van het project Mosterdhof in Westervoort. De bedoeling van een wijkontwikkelingsplan is om een grondige analyse te maken van wat er is, en een duidelijke ambitie voor de wijk te formuleren. Bij de start worden alle stakeholders rond de tafel gebracht om zowel de nodige expertise als lokale kennis te verzamelen. Op die manier wordt duidelijk wat het verhaal van de wijk is en wat de sociale waarden zijn, wat de sterke en zwakke punten zijn op vlak van stedenbouw, architectuur, woonkwaliteit en verkeer, en welke verbetermogelijkheden er bijvoorbeeld zijn op het vlak van energie. Daaruit kwamen voor Mosterdhof vier thematische lijnen voort: ‘Fris en fruitig’, ‘Klaar voor de toekomst’, ‘Wijk uit zijn schulp’ en ‘Aandacht voor elkaar’. Concreet vertaalde zich dit in 37 acties, die geleidelijk worden uitgevoerd. Het thema ‘Fris en fruitig’ behandelt acties die te maken hebben met de openbare ruimte, groen, afvalinzameling en dergelijke. ‘Klaar voor de toekomst’ behelst initiatieven rond energiebesparing en subsidiemogelijkheden, klimaatmaatregelen en collectiviteit. Onder ‘Wijk uit zijn schulp’ valt informatiedeling, bevordering van ontmoetingsmogelijkheden en het uitwerken van nieuwe connecties binnen de wijk. ‘Aandacht voor elkaar’ bundelt initiatieven rond nabuurschap, wijkcomité en buurtplatform, toegankelijkheid en ontmoetingsplekken. De uitwerking van deze thema’s gebeurt aan de hand van wijktafels en wijkconferenties, waarbij flexibel wordt omgesprongen met de thema’s en geplande acties. Uit dit proces zijn drie belangrijke lessen te trekken. Verschuif de afzender: wat oorspronkelijk een vraag van de gemeente was evolueert in de loop van het proces naar gedeeld eigenaarschap over het plan. Verbind groot met klein: vertaal het ‘grote plan’ naar kleine initiatieven die makkelijk realiseerbaar zijn, en zorg voor tussenresultaten. Van oud zeer naar smeer: zorg dat problemen omgezet worden in opportuniteiten die bewoners kunnen aangrijpen om zelf betrokken te zijn bij de wijk. 

Ighor Van de Vijver (Stad Mechelen) – Lokale beleidsinstrumenten voor wijkrenovatie


Vlaanderen staat voor een grote uitdaging op het vlak van energiezuinige renovaties. 95% van het huizenbestand voldoet niet aan de ambities van het Renovatiepact voor 2050: de gemiddelde halfopen bebouwing heeft momenteel energielabel E (410 kWh/m2/jaar) terwijl dit tegen 2050 zou moeten evolueren naar energielabel B of A (100 kWh/m2/jaar). Dat betekent een geraamde kost van 40.000 tot 150.000 euro voor een grondige energetische renovatie. Voor individuele huiseigenaars is dat vaak een (te) hoge investering, en tegelijk maakt een eigendomsstructuur met vooral particuliere woningeigenaars een collectieve investering (of de zogenaamde ‘Energiesprong’) moeilijk. 
Het Triple-A project wil hierop een antwoord bieden door koolstofarme technologie bekend en toegankelijk te maken bij deze particuliere eigenaars. Belangrijk hiervoor zijn eenduidige wettelijke regels, economische stimulans, hulp bij het organiseren en implementeren van energiezuinige maatregelen en heldere communicatie over technische, financiële en praktische oplossingen. 
Een voorbeeldproject is het Esdoornplein in Mechelen, een wijk met 44 quasi identieke woningen die de ambitie heeft om klimaatneutraal te worden. Na een samenkomst van Mechelen Klimaatneutraal bleken heel wat inwoners geïnteresseerd om duurzaam te renoveren. Ze vroegen renovatie-advies aan huis aan bij de stad en begonnen met eenvoudige maatregelen zoals ledverlichting of nieuw schrijnwerk. Daarna schreven ze gezamenlijk aannemers aan voor hun dakrenovatie en bekeken ze wat mogelijk is op het vlak van gevelrenovatie. Daarmee hebben ze al een belangrijke stap gezet: de buitenlaag isoleren is de eerste stap naar een energiezuinige woning. De buurtsubsidie die ze kregen van Mechelen Klimaatneutraal investeren ze deels in bewustwording en communicatie en deels in begeleiding van een BENOvatiecoach. Die blijkt een belangrijke hulp te zijn voor de opmaak van een bestek, de contacten met aannemers, de onderhandelingen voor groepskorting, de aanvraag van vergunningen en premies, … wat het voor de bewoners allemaal veel makkelijker en laagdrempeliger maakt. 
Uiteindelijk stapte meer dan een derde van de wijkbewoners mee in het project. Vooral de grote motivatie en de groepsdynamiek, de (financiële en praktische) ondersteuning door de lokale overheid en de coach en de centralisatie van informatie bleken een belangrijke stimulans voor dit succesverhaal.  

Koen Van Bockstal (BULK architecten) – Renovatietoolbox


De studieopdracht voor vervangingsbouw voor de sociale woonwijk Schrijverswijk te Zwijndrecht gaat over 200 woningen waarvan 130 in eigendom van de sociale huisvestingsmaatschappij. Het ontwerptraject startte met een excursie en een workshop, met de bedoeling inspiratie te vinden in vergelijkbare opgaves in Nederland, waar algehele wijkvernieuwing een veel vaker voorkomende opgave is. Zo werd een bezoek gebracht aan de Vogeltjesbuurt en Groeseind in Tilburg en Lakerlopen in Eindhoven. De analyse van de wijk leverde een aantal positieve punten en pijnpunten op, van waaruit de ambitie voor de Schrijverswijk geformuleerd werd. 

Van de webstie van Bulk: “De Schrijverswijk is een beetje een uitgeloogde versie van een tuinwijk. Zoals zo vaak in de naoorlogse productie van de sociale woningbouw is ze eerder een stempelwijk, waar de rationaliteit het haalde van de romantiek. De collectieve ruimtes die de vooroorlogse tuinwijken en hun achterliggende sociale dimensie vormgaven, de ‘commons’, kreunen er onder de parkeerdruk. Er is weinig hiërarchie. De wijk grenst vrij abrupt aan een op- en afrittencomplex en het bouwbedrijf Van Laere in het industriegebied. De bestaande beekvallei heeft nog nauwelijks landschappelijk waarde. Toch heeft de wijk latente kwaliteiten, onder andere door de relatief hoge consistentie van de bebouwing en het aanwezig groen, inclusief de schattige kruiwagenpadjes. 
Een hernieuwde lezing van het oude ideaal ambieert om terug meer tuinwijk te maken, op alle schaalniveaus. Meer tuin en meer wijk. De Scheibeek vlakbij wordt in ere hersteld tot een nieuw park, dat de snelweg en de industriezone bijkomend buffert en ruimte laat voor water en groen. …

Drie duidelijke openbare milieus structureren vervolgens de wijk. Een statige singel aan het park wordt de hoofdarmatuur voor het afwikkelen van verkeer in de wijk, de heraangelegde tuinstraten worden geknipt of gereduceerd en een groene wegel dwars door het hart van de wijk zorgt voor trage verbindingen. De typologieën van de woningen variëren per milieu en zoeken driemaal naar een andere relatie tussen publiek, privaat en collectief. De groene wegel houdt het midden tussen een lange informele dreef en een reeks kleinere alternerende groene pleintjes. Negen langshoeves en een bestaande flard rijwoningen staan losjes ingeplant aan de randen. Hun sterke prominente kopgevels dragen bij tot de picturale kwaliteiten van dit groene hart in het midden van de wijk. In de tuinstraten kiezen we resoluut voor behoud. Reparatie en renovatie. Omdat de bestaande wijk voornamelijk uit duidelijke stempels van woningen bestaat, willen we een te grove amputatie vermijden. Waar we een volledige reeks woningen kunnen vervangen, herstellen we het bestaande gabariet op een hedendaagse manier. We hoeden ons voor een te intrusieve of agressieve reconversie. Tegenover het nieuwe park opteren we voor stevige parkappartementen. De singel of hoofdstraat van de wijk wordt geflankeerd door een mooie rij bomen aan de ene kant en het nieuwe park aan de andere zijde. De gebouwen genieten hier van hun status: mooie voortuinen, lichtjes verhoogde begane grond, terrassen op het zuiden en een uitzicht over het nieuwe park. Op de hoeken van de straten zorgen de gestapelde elegante woongebouwen voor een entreegevoel in de tuinstraten, de langere bebouwing tussenin herneemt thema’s uit de ‘modernistische’ tuinwijktraditie.

We zetten in op sociale duurzaamheid door participatie en intelligente fasering. We bundelen de fases in tijd en zo veel mogelijk per deel van de wijk, zodat niet overal tegelijk gewerkt wordt. Ondanks het feit dat we niet in de parkzone bouwen maken we ons sterk dat we alle verhuisbewegingen kunnen opvangen.
De collectieve binnengebieden en kruiwagenpadjes worden geherwaardeerd ten behoeve van de bewoners. Het publiek domein is duidelijk en continu en de aanwezigheid van de auto wordt beperkt door de heraanleg en profilering van de straten en de singel. Alle nieuwe gebouwen zetten ambitieus in op duurzaamheid, de renovaties kunnen een leidraad vormen voor andere bewoners door de uitgewerkte toolbox beschikbaar te stellen en eventueel groepsaankopen te stimuleren.”

Werksessie: Op zoek naar aanbevelingen voor de wijkmotor

De wijkmotor is dus een werkmodel waarmee wijkkapitaal in de vorm van mensen, tools en middelen kan worden ingezet worden in meerwaarde voor de wijk. Die wijkwinst kan zich manifesteren op economisch en sociaal vlak, maar genereert ook een grotere omgevingskwaliteit. Het doel is een integrale en duurzame aanpak in de tijd stimuleren en zo zorgen voor een circulair proces. Dat verloopt in verschillende fases: de vorming van een wijkcollectief (‘co-initiating’), inventarisatie en ambities stellen (‘co-sensing’), het gezamenlijk ontwerp van visie en proces (‘co-creating’), de uitvoering van deelprojecten (‘prototyping’) en kwaliteitsbewaking, evaluatie en bijsturing (‘co-evolving’). Belangrijk hierbij is natuurlijk het circulaire aspect van het proces: de motor moet blijven draaien. In een werksessie werd op zoek gegaan naar aanbevelingen voor de wijkmotor. 

Cruciaal is om ‘brandstof’ voor de motor te voorzien. Participatie dient opgestart te worden en een draagvlak te vinden. Vanuit de gecreëerde meerwaarde wordt zo telkens opnieuw engagement gevonden om een volgende stap te zetten. Die ambitie moet er bij iedereen zijn, en dat betekent dat de lokale overheid mee aan boord moet en dat de verschillende stakeholders hier tijd en middelen moeten voor vrijmaken. De betrokkenheid van deelnemers aan een gedragen project is immers veel groter, net als de waardering voor de initiatieven én de resultaten. Wie in een kwaliteitsvolle omgeving woont, toont ook makkelijker waardering en respect voor zowel de gehele buurt als voor de individuele woning. 

Een eerste stap is dus het creëren van een gemeenschap, net zoals bij het wijkbedrijf. Terwijl de ambities op een groter schaalniveau worden gedefinieerd (energie, open ruimte, verkeer, densiteit, diversiteit, …) zorgen kleinere deelprojecten ervoor dat het totale project ‘gedragen’ is en wordt voortgestuwd door ‘aanjagers’. Die urgentie voeden en de collectiviteit naar boven halen gebeurt best vanuit een behoefte, van de wijk of van haar bewoners, en kan dan in goede banen worden geleid door een wijkregisseur. Op basis van een inventarisatie van het kapitaal dat al aanwezig is in de wijk wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt wat er al is, maar vooral ook wat er mogelijk is, waardoor heel wat drempels kunnen worden weggewerkt. Daarbij wordt bijvoorbeeld het idee van een ‘gemeenschapsmunt’ geopperd. 


Panelgesprek 1: over wijkcollectief, wijkkapitaal en wijkwinsten
- met Reimar von Meding (KAW architecten), Veerle De Meulenaer (VMSW), Bart Boeckx (vanhout.pro / Groep Van Roey), Hugo Meeuws (Stad Turnhout)


Reimar gaat nog wat dieper in op het ontstaan van het wijkbedrijf. Dat vertrekt vanuit de vraag hoe we mensen maximaal kunnen laten participeren, en dan is eigenaar van een bedrijf zijn de ultieme vorm van participatie. Om dat te realiseren moet je bestaande structuren overhoop durven halen en de belangen die erachter zitten in vraag stellen. Hoe dan ook is het opzetten van een wijkbedrijf een heen-en-weerproces, dat zijn ups en downs kent en ook continu bijgestuurd moet worden. 
Volgens Veerle zit er ook in wijken in Vlaanderen potentieel om iets gelijkaardigs uit te bouwen, aangezien het centraal eigenaarschap van bijvoorbeeld een sociale huisvestingsmaatschappij als een sterke katalysator kan werken. De versnippering in een sociale wijk is daardoor beperkter dan bij privatieve wijken. Toch lijkt het niet vanzelfsprekend om een huisvestingsmaatschappij daar zelf initiatief in te laten nemen, en is een derde partij nodig om die rol op te nemen. Reimar stipt aan dat het bij elk wijkbedrijf de bedoeling is om jezelf als trekker op termijn overbodig te maken, dus dat dit een tijdelijke situatie is. 
Ook Hugo vindt het een interessant idee, omdat het veel elementen bij elkaar brengt die nu versnipperd zijn: bepaalde diensten bestaan wel maar de winst van de collectiviteit ontbreekt. Ondersteuning vanuit de lokale overheid is wel noodzakelijk om duidelijkheid te scheppen in verband met de concurrentiepositie van het bedrijf. In de denkpiste van de wijkmotor spreken we daarom ook eerder over een wijkcollectief in plaats van over een wijkbedrijf. 
Bart bekijkt de wijk als een collectieve woonvorm, en vindt het dus logisch dat er een soort van ‘vereniging van eigenaars’ zou bestaan, net zoals bij een appartementsgebouw. Dan is het interessant om een systeem te vinden waarin iedereen zijn bijdrage aan het collectief kan leveren, zonder dat dat noodzakelijk in de vorm van een betaling met geld hoeft te zijn. 

Wat zijn de voorwaarden om een succesvol wijkbedrijf of wijkcollectief op te starten? De grootte of de schaal van de wijk speelt zeker een rol, maar vooral in combinatie met de geldstromen die door de wijk gaan. Dan wordt het eerder de vraag in hoeverre die investeringen geoptimaliseerd kunnen worden. Daarbij is het ondernemend vermogen van de wijkbewoners van belang, en dat is vaak groter dan verwacht. Als dat vermogen kan aangesproken worden en er volgt een snelle respons van de projectverantwoordelijke of de overheid, hebben initiatieven een grote kans van slagen. Er is misschien maar één heel enthousiaste, positief ingestelde wijkbewoner nodig die de boel in gang kan steken en als voorbeeld kan dienen voor de grote passieve groep die nu te vaak als ‘stem van de wijk’ wordt gezien. 

Panelgesprek 2: over kwaliteitsbewaking
- met Dirk Somers (Bovenbouw architecten), Karina Van Herck (Agentschap Onroerend Erfgoed), Luc Stijnen (voormalig directeur SHM De Zonnige Kempen), Greet Soetaert (woningeigenaar in wijk Egelsvennen)

De workshop met eigenaars begin juli in Egelsvennen, waarbij het de bedoeling was te polsen hoe private eigenaars mee betrokken kunnen worden bij bijvoorbeeld renovatieprojecten, werd bijzonder goed onthaald, vertelt Greet vol enthousiasme. Ze beseft dat je kansen of mogelijke win-win-situaties (zoals bijvoorbeeld groepsaankopen) laat liggen als elke eigenaar apart aan de slag gaat. 

SHM De Zonnige Kempen zorgde er voor dat kopers wel betrokken werden bij renovaties: de lastenboeken voor de werken aan de huurwoningen werden zo opgesteld dat ook eigenaars konden intekenen. Belangrijk volgens Luc is om bewoners niet steeds te benaderen op basis van klachten of problemen, maar ook als er zich opportuniteiten voordoen, zeker op financieel vlak. Daarbij wordt de wijk altijd zo ruim mogelijk bekeken, ook de buurt errond wordt mee in het verhaal betrokken, bijvoorbeeld door fiets- en wandelroutes die passeren of een park dat voor een grotere gemeenschap wordt aangelegd. 

Dat de wijk een erfgoedwaarde heeft, mag volgens Karina niet beperkend werken, maar zou eerder een katalysator of een meerwaarde moeten zijn. In Vlaanderen zijn er minder makkelijk voorbeelden te vinden, maar in Nederland is het een duidelijke ambitie dat erfgoed toekomstgericht én bruikbaar moet zijn. Ook dat kan wijkkapitaal genereren, al is dat minder evident voor sociale woningbouw, omdat de kwaliteit van die wijken (nog) niet volledig onderkend wordt. Zou subsidiëring of erkenning als erfgoedlandschap een duwtje in de rug kunnen geven? Voorlopig ligt de nadruk vooral op cultuurlandschappen, maar ook binnen erfgoed is er steeds meer aandacht voor gebiedsgerichte werking. 

Versnipperde eigenaarsposities zijn hoe dan ook een rem op collectiviteit of het creëren van collectieve meerwaarde. Dirk benadrukt dat verdichten niet mag neerkomen op het onttrekken van meerwaarde uit de wijk, zoals ook al in de analyse van het wijkwinstmodel naar voor kwam. Een belangrijke voorwaarde om meer-waarde kunnen creëren, is om mensen eerst al bewust te maken van de waarde van hun wijk, en om mogelijke collectiviteitswinsten te visualiseren. Dat zet iedereen aan het denken en misschien zelfs aan het dromen, en praatplaten kunnen een instrument zijn om dat debat op gang te trekken. Meer en meer groeit het bewustzijn rond de voordelen van een globale aanpak van projecten en een integratie van verschillende componenten. Van daaruit gaan partijen op zoek naar potentiële win-win-situaties, en ook architecten durven daarin initiatieven nemen, al moeten ze dan wel accepteren dat ze geen ‘goalen maken, maar hun rol beperkt blijft tot een schakel in het proces. In elke transitie zit een opportuniteit -  als ze integraal bekeken wordt, maar ook een gevaar - als ze met oogkleppen op benaderd wordt. De grote ommekeer op dit vlak hoeft niet van de politiek of van ‘hogerhand’ verwacht te worden, de kracht zit in de bottom-up initiatieven die steunen op participatie, en die naderhand overtuigend genoeg zullen zijn om ook het beleid daarin mee te krijgen. 

Luc besluit de dag met zijn observaties en bedenkingen, van elke spreker heeft hij een bijzonder inzicht onthouden.